Het tentoonstellingsproject Middle Gate II Het verhaal van Dimpna is een samenwerking tussen het M HKA, Museum van Hedendaagse Kunst Antwerpen, en cultuurcentrum de Werft in Geel. Middle Gate II is het vervolg op de tentoonstelling Middle Gate van Jan Hoet in Geel in 2013. Het concept van de tentoonstelling is nauw verweven met de legende van de heilige Dimpna, de patrones van de bezetenen en geesteszieken, en de beschermheilige tegen epilepsie en krankzinnigheid. De legende van Dimpna is sterk verbonden met de identiteit van de stad Geel, “de barmhartige stede”.

Jan Cox

(c)image: M HKA
Orpheus, 1979
Schilderij , 150 x 200 cm and 16 x 18 x 12.5 cm
acrylic on canvas with object

De mythe van Orpheus speelt een belangrijke rol in het oeuvre van Jan Cox. Vanaf 1953 tot zijn laatste levensjaar blijft de thematiek hem inspireren. Cox voelt een grote innerlijke fascinatie voor deze klassieke mythe waarin het verlagen naar het absolute, de harmonie en de vereniging, alsook de tragische onmogelijkheid hiervan, centraal staan.

In een gesprek met Willem M. Roggeman in 1980 belicht Cox zijn intense betrokkenheid: “Orpheus heeft me getroffen omdat hij de personificatie van de artiest is. Dat was dus een soort identificatie. Doordat hij een groot verlies heeft geleden – hij verliest immers zijn geliefde - gaat hij daarover zingen. En hoe meer hij lijdt, hoe meer hij zingt.” (Willem M. Roggeman, Ateliergesprekken met Jan Burssens, Jan Cox, Paul Van Hoeydonck, Pol Mara, 1982, p.52) Orpheus’ noodlottig wedervaren fungeerde als metafoor voor het artistieke en existentiële bestaan.

In Orpheus wordt een beeld van twee onverenigbare werelden opgeroepen. In het midden van het schilderij, op een blauwe strook die als grenslijn fungeert, integreert Jan Cox een sigarendoos met een lierspelend figuurtje. Rechts zien we de warme gloed van dansend vuur, links een aantal doornige stroken die het verdriet van Orpheus weergeven.

“Het is de ironische bitterzoete commentaar van de vermoeide dichter die het illusoire karakter van zijn artistiek en existentieel streven constateert. Een illusie of in het beste geval een substituut. Met geen van beiden kon hij zich echter verzoenen; voor de kunstenaar die in leven en kunst immers het absolute nastreefde was dit simply not enough.” (Francisca Vandepitte, Jan Cox. Ilias, 1997, p.32)

Zodanig wordt dit werk beschreven als schrijnend abstract en innerlijk zelfportret waarin de kloof tussen de twee onverenigbare werelden zich dieper dan ooit toont. Met dit kitscherige Orpheus-figuurtje stelt Cox zijn streven naar het absolute beeldende in vraag.