Jacques Charlier
Jacques Charlier is een grappige, aparte kunstenaar die weigert om kunst als iets (te) ernstigs te beschouwen. Zelf beschouwt hij zich als een radicale eclecticus. Als puber reeds had hij het voornemen om een artiest te worden die alle genres beoefent en niets uitsluit. Zijn ouders weigeren hem in te schrijven aan de kunstacademie en hij volgt lessen mechanica. Kunstgeschiedenis leert hij door zelfstudie. Hij leest, verzamelt, kopieert de grote meesters en wordt dan ook, volgens hemzelf, een soort “jukebox van de schilderkunst”. Om vrij te zijn en zijn dromen te kunnen waarmaken, gaat Jacques Charlier in de voedingssector werken. Hij is bediende bij de Service Technique Provincial (STP) van Luik, van 1958 tot 1978. Van 1978 tot 1999 doceert hij vervolgens grafiek aan de Academie voor Schone Kunsten van Luik.
Charlier begint zijn kunstenaarscarrière begin jaren zestig. Zijn eerste tentoonstellingen bestaan uit neo-dadaïstische ‘mises en scène’ van verzamelde objecten waarbij hij foto’s integreert. In 1963 begint hij een verzameling professionele foto’s aan te leggen met de medewerking van André Bertrand, zijn collega bij de STP van Luik. In die tijd zijn de pop art en het nouveau réalisme in volle opgang. Hij stelt zich vragen bij het fenomeen “mode” en ontwikkelt een kritische taal tegenover het historicisme in de kunst: dit wordt de rode draad van zijn aanpak. Daarna werkt hij met doorzichtige uitvergrotingen van foto’s, die hij in lichtkasten plaatst en op panelen plakt. Deze vernietigt hij achteraf, net als zijn vroegere collages. Nadien maakt hij doeken met zwarte stift, waarop voorwerpen staan afgebeeld, scenes met personages, betonblokken. In 1966 krijgt hij een vermelding bij de ‘Jonge Belgische Schilderkunst ‘.
Van 1965 tot 1969 gaat zijn praktijk verschillende kanten uit: hij maakt muzikale- en video-experimenten, performances met conferenties over kunst, poëtische teksten, geeft een tijdschrift uit, maakt een radio-uitzending rond de groep Total’s[1], richt een centrum op voor het afkicken van kunst, enz. Samen met Marcel Broodthaers komt Jacques Charlier in de hipste galerijen van het land. Hij ontmoet er Kosuth, Toroni, Buren, met wie hij bevriend wordt. In 1970 maakt hij kennis met Fernand Spillemaeckers, die de galerij MTL in Brussel heeft geopend. Daar wordt de eerste tentoonstelling gehouden van de professionele foto’s van de STP. Het wordt een succes, mede door de opkomst van de minimale en conceptuele kunst. Na de Paysages professionnels stelt Jacques Charlier opeenvolgend ook een Paysages urbain, familial et utilitaire voor, in tegenspraak met het minimalisme dat in de mode is; de Paysages artistiques moeten het idee van “een boom schilderen” ook werkelijk toepassen en de Paysages culturels bestaan uit een audiocassette met de opname van een vernissage. Dit is ook de tijd waarin Photographies de vernissage (1974/1975) ontstaat, er een eerste stripalbum uitkomt (Rrose Melody, 1978), er karikaturen over de internationale kunstwereld worden gemaakt en er aan muzikale experimenten wordt gedaan.
In het begin van de jaren tachtig keert Jacques Charlier terug naar de schilderkunst en parodieert hij de terugkeer van de picturale figuratie (de reeks Plinthures). In 1986 maakt hij te Gent Chambre d’ennemi, voor de tentoonstelling Chambres d’amis. Hij laat er de vrije loop aan zijn groeiende belangstelling voor mises en scène met levende acteurs en composities van meubelen en objecten om een fantasme-achtige sfeer op te roepen. Vanaf 1986 en tot in de jaren 1990 werkt hij met procedés die hij opzettelijk uitkiest omdat ze regressief zijn. Hij schildert doeken die worden tentoongesteld in oude, kunstmatig beschadigde lijsten, waarbij hij objecten zoekt op vlooienmarkten of geboetseerde figuurtjes bij maakt, steeds op de rand van de karikatuur. Hij werkt met verschillende thema’s, zoals Jeanne d’Arc of de Heilige Rita, patroonheilige van de hopeloze zaken. In 1988 stelt Jacques Charlier onder een pseudoniem Peintures-Schilderijen voor. Hij stelt een collectie samen van 15 volledig verzonnen kunstenaars (compleet met fictieve biografieën) met als duidelijk doel om de stijlen te breken, verwarring te zaaien en de kunststromingen op een implosieve manier te interpreteren.
Het is in die periode dat hij grote installaties maakt waarbij schilderkunst en objecten samenkomen, rond een algemeen thema, waarbij de nadruk ligt op de manipulaties die met beelden mogelijk worden, ook in het domein van de kunst. Humor en poëzie zorgen ervoor dat dit werk niet onnodig moraliserend is. Door het woord “cérébral” te gebruiken (een woord dat vaak door kunstcritici wordt gebruikt), roept hij de schilderstijl op die hiermee geassocieerd wordt, hierbij zet hij een stel hersenen in keramiek, op een sokkel.
[1] Van 1965 tot 1968 illustreert Jacques Charlier het Luikse ondergrondse tijdschrift Total’s, een klein tijdschrift dat gedrukt wordt en bestaat samen met een groep die happenings organiseert in verband met urbanisatie en ecologie. Eén van de opvallendste van die happenings vond plaats in 1967, een dag waarop er gemanifesteerd werd tegen kernenergie. De groep Total’s liep door de straten van Brussel, hun monden dichtgeplakt met plakband, terwijl ze vlaggen vasthielden die doorzichtig waren en doorzichtige pamfletten uitdeelden.